e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duif, algemeen duif: douf (Lummen) duif [ZND 01 (1922)] III-4-1
duiken duiken: duike (Lummen) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duimeling vingerling: vingerling (Lummen) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duivenhok duivenkot: doͅu:vəkòt (Lummen), duivekoet (Lummen), dø̜i̯vǝkut (Lummen), dǫu̯vǝkǫt (Lummen) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag kijker: kē.kər (Lummen), kē̜ ̞kǝr (Lummen), slag: slā.ch (Lummen), slā.x (Lummen) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duivin: duivin (Lummen) duif, wijfje [Goossens 2a (1963)] III-4-1
duizelig dol: døl (Lummen), duizelig: dø͂ͅzəlech (Lummen) hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizelig zijn de kloten kwijt zijn: he`ə ēͅs də kløtə kwēͅt (Lummen) hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: dyzəndput (Lummen), dyzəntput (Lummen) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dunne melk blauwe melk: blō mølk (Lummen), dunne melk: døn mølǝk (Lummen) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11