e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gierton zeikstuk: [zeik]støk (Lummen), zeikton: [zeik]tǫn (Lummen), wat de volgende plaatsen betreft zijn de varianten van dit type te vinden onder A hierboven  [zeikton] (Lummen) De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
gieten, hard regenen gieten: goot (Lummen), goot, gegote  geei (Lummen), gutsen: goetsen (Lummen, ... ), kladderen: kladderen  klàdərə (Lummen), kotsen: kotst (Lummen), zeiken: zeiken  zēͅkə (Lummen) gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
gieter spuit: spø̄t (Lummen) Werktuig dat wordt gebruikt bij het blussen van kleine hoeveelheden kalk, het bereiden van mortel, het bevochtigen van metselstenen etc. [N 30, 23a; monogr.] II-9
gilde gilde: gül (Lummen) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
glacé haas: haase (Lummen) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glattig: glɛtteͅg (Lummen, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
gleiswerk aardegoed: jē̜rǝgǫǝt (Lummen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijbaan schuifaf: /  schuifaf (Lummen) glijbaan [SND (2006)] III-3-2
glimworm madelichtje: mai̯əlextəkə (Lummen), maəlextəkə (Lummen) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] III-4-2
goed liggen normaal liggen: normaal liggen (Lummen), ten goede liggen: ten goede liggen (Lummen) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11