22504 |
grote knikker |
bol:
bol (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
voor een grote stenen knikker
boͅl (P051p Lummen),
dikke scheut:
dekə sx"t (P051p Lummen)
|
Een grote knikker. [N R (1968)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22721 |
grote knikker: glazen knikker |
glazen scheut:
voor een grote glazen knikker
glāzə sx"t (P051p Lummen)
|
Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
sjakker:
sjakker (P051p Lummen)
|
grote lijster
III-4-1
|
21508 |
grove stem |
grof (bn.):
grōf (P051p Lummen)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
32626 |
guano |
guano:
guano (P051p Lummen)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
19103 |
guit, schalk |
guit:
gø͂ͅt (P051p Lummen)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18541 |
gulp van een broek |
schuurdeur:
schuijerdeur (P051p Lummen)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
afslaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə weͅt āfgəslāgə (P051p Lummen),
gunnen:
gøͅnnə (P051p Lummen),
gəløͅk gøͅnnə (P051p Lummen)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
34065 |
guste koe |
kween:
kwi̯ē̜n (P051p Lummen)
|
Jong rund dat maar niet voor de eerste keer drachtig te krijgen is. [N 3A, 24]
I-11
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
killig (weer):
kēͅlleX (P051p Lummen),
kēͅlləx (P051p Lummen),
zuur (weer):
zoer weer
zuər wiər (P051p Lummen),
zuur
zoͅuwər (P051p Lummen)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|