e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote knikker bol: bol (Lummen, ... ), voor een grote stenen knikker  boͅl (Lummen), dikke scheut: dekə sx"t (Lummen) Een grote knikker. [N R (1968)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote knikker: glazen knikker glazen scheut: voor een grote glazen knikker  glāzə sx"t (Lummen) Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)] III-3-2
grote lijster sjakker: sjakker (Lummen) grote lijster III-4-1
grove stem grof (bn.): grōf (Lummen) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guano guano: guano (Lummen) Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a] I-1
guit, schalk guit: gø͂ͅt (Lummen) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulp van een broek schuurdeur: schuijerdeur (Lummen) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen afslaan: ps. omgespeld volgens Frings.  zə weͅt āfgəslāgə (Lummen), gunnen: gøͅnnə (Lummen), gəløͅk gøͅnnə (Lummen) Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guste koe kween: kwi̯ē̜n (Lummen) Jong rund dat maar niet voor de eerste keer drachtig te krijgen is. [N 3A, 24] I-11
guur, kil en schraal weer killig (weer): kēͅlleX (Lummen), kēͅlləx (Lummen), zuur (weer): zoer weer  zuər wiər (Lummen), zuur  zoͅuwər (Lummen) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4