e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: kniepe (Lutterade), pitsen: pitsche (Lutterade, ... ), pitsje (Lutterade) knellen [SGV (1914)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikken verrekken: vǝrrɛkǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.] II-5
knikker huif: uuf (Lutterade), (= knikkeren).  mit uve scheete (Lutterade), meis: maesj (Lutterade) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkeren met huiven schieten: (= knikkeren).  mit uve scheete (Lutterade) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knikkerkuiltje huivenkuiltje: uuvekuulke (Lutterade), klitskuil: (= kuiltje).  klitschkoel (Lutterade) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten rollen huiven gooien: uuve goaje (Lutterade) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren kletsen: uuve kletsje (Lutterade) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkertermen alles mag: (= de speler mag alles voor de knikkers wegvegen).  al mich (Lutterade), boord te binnen: (= knikkers op t boord geteld binnen t kuiltje).  boord te bènne (Lutterade), boord te buiten: (= knikkers op t boord geteld buiten t kuiltje).  boord te boete (Lutterade), plakkens: (= twee knikkers liggen tegen elkaar).  pläkkes (Lutterade), vallens: (= opnieuw schieten, als de knikker valt).  falles (Lutterade) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipogen met de ogen pitsen: mit de auge pitsche (Lutterade), oogje knippen: uigske knippe (Lutterade) knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knippatroon patroon: patroǝn (Lutterade), pǝtrǭn (Lutterade) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7