e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuis, ingetogen zuiver: zuuver (Lutterade) kuis, zuiver [N 96D (1989)] III-2-2
kuisheid zuiverheid: zuuverheid (Lutterade) Kuisheid, zuiverheid. [N 96D (1989)] III-3-3
kuit brade: broa (Lutterade), griezel: grezele (Lutterade), kuit: kuut (Lutterade, ... ), WBD/WLD  kuut (Lutterade) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] III-1-1, III-4-2
kuitbroek kniebroek: kneebrook (Lutterade), kuitboks: kuutbóks (Lutterade) een kuit- of kniebroek [N 59 (1973)] || kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)] III-1-3
kundig knap: knap (Lutterade) kundig [SGV (1914)] III-1-4
kunstmatige borstwelving opvulsel: opvølsǝl (Lutterade), queue: kyj (Lutterade) De kunstmatige borstwelving waarvan elk van de voorpanden wordt voorzien, vaak met behulp van watten. [N 59, 111] II-7
kussensloop kustijk: køͅštēk (Lutterade) kussensloop [SGV (1914)] III-2-1
kwaadaardig schaap een vale: ęi̯nǝ vālǝ (Lutterade) [N 77, 20] I-12
kwaadspreekster klappei: klapej (Lutterade), waswijf: wäschwief (Lutterade) een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-1-4
kwaadspreker achterklepper: achterklepper (Lutterade), klappei: (vrouw).  klappej (Lutterade), muilemaker: (man).  moelemaaker (Lutterade) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] || kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4