e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lui vuil: voel (Lutterade) lui (traag) [SGV (1914)] III-1-4
lui (lieden) lui: luu (Lutterade) lui (lieden) [SGV (1914)] III-3-1
luid schreien beuken: beuke (Lutterade), ps. omgespeld volgens Frings.  bø͂ͅke (Lutterade) krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loe e (Lutterade), lōēwe (Lutterade), lōēə (Lutterade) luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: lōēwe (Lutterade, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de vroegmis luiden voor de vroegmis: t loeid veur de vreumis (Lutterade) Het angelus luiden in de ochtend [de morgenklok?] [het luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor een begrafenis doodsluiden: t doadsloeë (Lutterade) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luie of slordige naaister of kleermaker luie naaierse: lø̜j nęǝšǝ (Lutterade) Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72] II-7
luier luier: lu er (Lutterade) luier [SGV (1914)] III-2-2
luilak beddenzak: beddezak (Lutterade), luierik: luierik (Lutterade), luilak: luilak (Lutterade), vuilerik: voelerik, das te bès (Lutterade) Het gebruik op zaterdag vóór Pinksteren degene die het laatst uit bed is, uit te schelden [luilak]. [N 88 (1982)] || luilak [DC 11] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4, III-3-2