e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dons, nestveren duivelshaar: duuvelshaor (Lutterade), nesthaar: nèshoare (Lutterade) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (bn.) plak: plak (Lutterade) dood [SGV (1914)] III-2-2
dood (zn.) versterf: versjterf (Lutterade) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodliggen doodliggen: doǝtleqǝ (Lutterade) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
doodskist doodskist: doadskis (Lutterade, ... ) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: dôodshumme (Lutterade) doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doadsklok (Lutterade, ... ) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] || Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodzonde doodzonde: doadzunj (Lutterade) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: douf (Lutterade) doof [SGV (1914)] III-1-1
dooien ontlaten: onttooate (Lutterade), t slaakt]: ⁄t wéér geit āāf (Lutterade) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4