22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
oos (Q016p Lutterade)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
kotsen:
keutsche (Q016p Lutterade),
kwatsen:
kwātšǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
[N 95, 964]kuchen [SGV (1914)]
II-5, III-1-2
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hôôg sjōōn (Q016p Lutterade)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33398 |
hok voor de beer |
beerkot:
bērkǫt (Q016p Lutterade)
|
Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e]
I-6
|
24323 |
hom |
hom:
WBD/WLD
hóm (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hŏmmel (Q016p Lutterade),
omel (Q016p Lutterade),
WBD/WLD
hómmel (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
knode:
knao (Q016p Lutterade),
rammel:
dikke snee (?)
remmel (Q016p Lutterade)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
ondj (Q016p Lutterade)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|