33182 |
inleggen (in een voor) |
poten:
[poten] (Q016p Lutterade)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
29109 |
innemen |
innemen:
ennømǝ (Q016p Lutterade)
|
Door het innaaien van zomen of plooien het kledingstuk nauwer maken. [N 62, 23a; MW]
II-7
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
insjlaon (Q016p Lutterade)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28035 |
inzakken, zich zetten |
zakken:
zakǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Gezegd van de daklaag, wanneer deze zakt. Door de koolontginning maakt men ruimte in de koollaag. Door het enorme gewicht dat zowel op de koollaag als op de gesteentelagen drukt, willen de daklagen boven de gemaakte ruimte gaan zakken (Driessen pag. 152-153). Deze druk kan een steun zijn bij het werk van de koolhouwer, omdat ze een wat brekende werking uitoefent op de resterende koollaag. [N 95, 524; N 95, 389]
II-5
|
29034 |
inzepen |
inzepen:
enzęjpǝ (Q016p Lutterade)
|
Het gebruiken van zeep bij het gladmaken en openpersen van de naden. Volgens de informant van Q 198 wordt dit daar niet gedaan, omdat het stof dan tussen de naden blijft zitten. [N 59, 79; N 59, 186]
II-7
|
22328 |
inzet bij het spel |
pot:
pot (Q016p Lutterade)
|
Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21986 |
inzetgeld |
poule (fr.):
poele (Q016p Lutterade)
|
het inleggeld (inzetgeld) per duif? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zaaute (Q016p Lutterade)
|
zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21915 |
jaarduif |
jarige, een ~:
’n joarige (Q016p Lutterade)
|
een duif die ouder dan één jaar is? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23514 |
jaargetijde |
jaargetijde:
joargetiej (Q016p Lutterade)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|