18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
jäs (Q016p Lutterade)
|
jas [SGV (1914)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (Q016p Lutterade)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jassjolk (Q016p Lutterade)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
klare:
klaore (Q016p Lutterade),
schnaps (du.):
sjnaps (Q016p Lutterade)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
Jezewiet (Q016p Lutterade)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gich (Q016p Lutterade),
gicht (Q016p Lutterade)
|
jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
judde (Q016p Lutterade)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (Q016p Lutterade)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
⁄t kèndj is nog jonk (Q016p Lutterade)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
pieper:
ene pieper (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)] || Hoe zegt men van een jong: "met schietende pluimen"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|