17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (Q016p Lutterade),
pitsen:
pitsche (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
pitsje (Q016p Lutterade)
|
knellen [SGV (1914)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
27967 |
knikken |
verrekken:
vǝrrɛkǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Gezegd van een stijl die door te zware belasting doorbuigt. [N 95, 357; monogr.]
II-5
|
22363 |
knikker |
huif:
uuf (Q016p Lutterade),
(= knikkeren).
mit uve scheete (Q016p Lutterade),
meis:
maesj (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
met huiven schieten:
(= knikkeren).
mit uve scheete (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
huivenkuiltje:
uuvekuulke (Q016p Lutterade),
klitskuil:
(= kuiltje).
klitschkoel (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
huiven gooien:
uuve goaje (Q016p Lutterade)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
kletsen:
uuve kletsje (Q016p Lutterade)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
alles mag:
(= de speler mag alles voor de knikkers wegvegen).
al mich (Q016p Lutterade),
boord te binnen:
(= knikkers op t boord geteld binnen t kuiltje).
boord te bènne (Q016p Lutterade),
boord te buiten:
(= knikkers op t boord geteld buiten t kuiltje).
boord te boete (Q016p Lutterade),
plakkens:
(= twee knikkers liggen tegen elkaar).
pläkkes (Q016p Lutterade),
vallens:
(= opnieuw schieten, als de knikker valt).
falles (Q016p Lutterade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
met de ogen pitsen:
mit de auge pitsche (Q016p Lutterade),
oogje knippen:
uigske knippe (Q016p Lutterade)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28942 |
knippatroon |
patroon:
patroǝn (Q016p Lutterade),
pǝtrǭn (Q016p Lutterade)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|