18524 |
opgezette zak |
opgestikte tas:
ein opgesjtigkde tesj (Q016p Lutterade)
|
een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgoaje (Q016p Lutterade)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27244 |
ophaalmachinist |
ophaalmachinist:
ophoalmašǝnes (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
18218 |
ophanger |
lus:
lus (Q016p Lutterade),
løs (Q016p Lutterade)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7, III-1-3
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
op?aauwe (Q016p Lutterade)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
klaar optrekken:
klaor optrékken (Q016p Lutterade)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29110 |
opnaaisel |
zoom:
zǫwm (Q016p Lutterade)
|
Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20]
II-7
|
29016 |
oppoffen |
oppoffen:
oppofǝ (Q016p Lutterade)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|
27859 |
opproppen |
afslieten:
āfšlētǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
röpsche (Q016p Lutterade)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|