e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijtuig met twee paarden tweespan: twē̜špan (Lutterade) Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34] I-13
rimpelen, fronsen rimpelen: rømpǝlǝ (Lutterade) Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.] II-7
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: renge (Lutterade, ... ), schoonmaken: sjòòwən maken (Lutterade) [N Q (1966)] [SGV (1914)] I-7
ringrijden, ringsteken ringsteken: renkstêke (Lutterade) ringsteken [SGV (1914)] III-3-2
rinkelen met de altaarbel schellen: sjelle (Lutterade) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rins rins: rins (Lutterade) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3
riool geul: geual (Lutterade), goot: göt (Lutterade) het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)] III-3-1
ripszijde ribzijde: røbzi (Lutterade) Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b] II-7
rit rit: rit (Lutterade, ... ), weg: weëg (Lutterade) de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] III-3-1
ritselen roezen: roesje (Lutterade) een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] III-4-4