34645 |
rijtuig met twee paarden |
tweespan:
twē̜špan (Q016p Lutterade)
|
Benaming voor alle rijtuigen die door twee paarden getrokken worden, in plaats van door een. [N 101, 3 + 4; L 28, 34]
I-13
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
rimpelen:
rømpǝlǝ (Q016p Lutterade)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
renge (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
schoonmaken:
sjòòwən maken (Q016p Lutterade)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
renkstêke (Q016p Lutterade)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
schellen:
sjelle (Q016p Lutterade)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
rins:
rins (Q016p Lutterade)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
geul:
geual (Q016p Lutterade),
goot:
göt (Q016p Lutterade)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
28795 |
ripszijde |
ribzijde:
røbzi (Q016p Lutterade)
|
Zware zijde geweven in fijne ribbels. [N 62, 79b]
II-7
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
weg:
weëg (Q016p Lutterade)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25039 |
ritselen |
roezen:
roesje (Q016p Lutterade)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|