21938 |
roekoeën |
roekoeken:
roekoeke (Q016p Lutterade)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q016p Lutterade)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q016p Lutterade),
kraaien:
krē̜i̯ǝ (Q016p Lutterade)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
24034 |
roeping |
roeping:
rooping (Q016p Lutterade)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20610 |
roerom |
slemp:
sjlemp (Q016p Lutterade)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
roes (Q016p Lutterade),
ros (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
rosse (Q016p Lutterade)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
19410 |
roet |
roet:
rōōt (Q016p Lutterade)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21363 |
roezemoezen |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
sjmispele (Q016p Lutterade)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32976 |
rogge |
rog(ge):
rø̜gǝ (Q016p Lutterade)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|