e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterdocht achtergedachten: achtergedechte (Lutterade), achtergedanken: achtergedènke (Lutterade) achterdocht [SGV (1914)] || een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achterste achterste: ĕgeste (Lutterade), achterwerk: achterwerk (Lutterade), gat: gāāt (Lutterade), kont: kontj (Lutterade), kóntj (Lutterade), vot: vòt (Lutterade) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)] III-1-1
achteruit goed: goot (Lutterade) Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
achteruitgaan wijken: wieke (Lutterade) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achterwand stop: štǫp (Lutterade) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk batterij: batterie (Lutterade, ... ), flots: flótsj (Lutterade), kasserol: kasseròl (Lutterade) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)] III-1-1
achterwiel van een fiets achterrad: achterraad (Lutterade) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1
adder bospaling: WBD/WLD  bosjpaling (Lutterade), slak: sjlèk (Lutterade) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2
adem adem: oam (Lutterade) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen ademhalen: oam hoalen (Lutterade) ademen [SGV (1914)] III-1-1