e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

Gevonden: 3406

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(geen) waarde (geen) waarde: waird (Maasbracht) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(kleine) zelfstandige neringdoende: Van Dale: neringdoende, winkelier, kleinhandelaar.  naeringdoondje (Maasbracht) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: boetse (Maasbracht), urges tèuge boetse (Maasbracht) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen goede stelten: mit gooj steltje (Maasbracht) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: zich bŏĕke (Maasbracht) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: daupjurk (Maasbracht), daupkleëd (Maasbracht), daupmötske (Maasbracht), doupdook (Maasbracht), navelbendje (Maasbracht), rouwbandj (Maasbracht), winjel (Maasbracht), zeiverlepke (Maasbracht) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
[falie] falie: faalje (Maasbracht), falie (Maasbracht), voile (fr.): vaol (Maasbracht) falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3
[jasje] jas: jas (Maasbracht) Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)] III-1-3
[kazak] kazak: slordige dikke overjas  kazak (Maasbracht) kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
[kazavek?] kazavek: uitspraak van de ei is lang  kasjeweik (Maasbracht) kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3