e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefijzer hoefijzer: hōf˱īzǝr (Maasbracht) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefstal, noodstal noodstal: hǫatstal (Maasbracht), nōtstal (Maasbracht), nōǝtštal (Maasbracht) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hook (Maasbracht) hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoek van een stuk land tomp: tømp (Maasbracht) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoekschop corner (eng.): cörner (Maasbracht), kùrner (Maasbracht) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoektand oogtand: òugtāntj (Maasbracht) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: reip (Maasbracht, ... ), rēīp (Maasbracht) Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Maasbracht) hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoepelrok repenrok: reiperok (Maasbracht) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: ręi̯pǝ (Maasbracht) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13