e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huifkar huifkar: hufkɛr (Maasbracht) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen beuken: beuke (Maasbracht), grijnen: griene (Maasbracht), janken: janke (Maasbracht) huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] III-1-4
huilen, schreien grijnen: griene (Maasbracht), janken: janke (Maasbracht) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hoes (Maasbracht) huis [SGV (1914)] III-2-1
huishouden huishouden: hoeshoaje (Maasbracht) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huislook look: -  loa:k (Maasbracht) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus guuts: etym; cf. mnederl guijten "schimpen, spotten"(? vgl ook tweede deel van een samenstelling als tekseguut voor de klapekster; en bij tjiftjaf: tekkeguut; cf Suolahti 422  guutsj (Maasbracht), mus: mus (Maasbracht), mös (Maasbracht), mùs (Maasbracht), mùsch (Maasbracht) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: hoesvleeg (Maasbracht), vlieg: vleeg (Maasbracht, ... ) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] III-4-2
huisweide groes: grōs (Maasbracht) I-7
huiszwaluw zwalg: zwalg (Maasbracht, ... ) huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1