21335 |
jood |
jood:
joed (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
joedas (L377p Maasbracht)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
juffer (L377p Maasbracht)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
33958 |
jukriem |
ophoudsriem:
ophoudsriem (L377p Maasbracht)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (L377p Maasbracht)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (L377p Maasbracht),
weer zolle det kleid motte lostorre veur we ⁄t konne verangere (L377p Maasbracht),
weer zŏlle det kleit heil mŏtte lossnieje (L377p Maasbracht)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
sous (L377p Maasbracht)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kaak (L377p Maasbracht),
kake (L377p Maasbracht)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
rake (L377p Maasbracht)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kaal:
kāāl (L377p Maasbracht),
kletskop:
kletskop (L377p Maasbracht),
plaat:
ein plaat (L377p Maasbracht)
|
De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|