32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L377p Maasbracht)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
geut:
gèut (L377p Maasbracht),
kuit:
kuut (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht),
kūt (L377p Maasbracht)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
knap:
knap (L377p Maasbracht)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
kønst[mest] (L377p Maasbracht)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) strooien/strouwen:
strǫi̯ǝ (L377p Maasbracht
[(machinaal)]
),
(kunstmest) zaaien:
zɛi̯ǝ (L377p Maasbracht)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
32629 |
kunstmeststrooier |
meststrooier/ -strouwer:
[mest]strø̜i̯ǝr (L377p Maasbracht)
|
Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
binnenwerk:
binnenwerk (L377p Maasbracht)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køstēk (L377p Maasbracht),
sloop of kösse-sloop is \"verhollandst\".
kösteek (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u de overtrek van een hoofdkussen? (kussensloop, kussensloof, kussenzak, fluwijn) [N 104 (2000)] || kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaadspreekster:
kwoadsprēkster (L377p Maasbracht),
schandmuil:
sjandjmoel (L377p Maasbracht),
waswijf:
waschwief (L377p Maasbracht)
|
klappei [SGV (1914)] || vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kwoadsprèker (L377p Maasbracht)
|
kwaadspreker [SGV (1914)]
III-1-4
|