21218 |
losse plankbrug |
bruggetje:
brùkske (L377p Maasbracht),
vonder:
vonjer (L377p Maasbracht)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trǭx (L377p Maasbracht)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
losse tas:
losse tès (L377p Maasbracht)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
lochtpiep (L377p Maasbracht)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25217 |
luchtx |
lucht:
locht (L377p Maasbracht)
|
lucht [SGV (1914)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
zwegelstek:
zwègelstek (L377p Maasbracht),
zwegeltje:
zwègelke (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lui:
lui (L377p Maasbracht)
|
lui (traag) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
luu (L377p Maasbracht),
mensen:
minsə (L377p Maasbracht),
minsən (L377p Maasbracht)
|
lui (lieden) [SGV (1914)] || mensen [RND] || volk [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
janken:
janken (L377p Maasbracht)
|
krijten [SGV (1914)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L377p Maasbracht)
|
luiden [SGV (1914)]
III-3-3
|