17830 |
spannen |
spannen:
spanne (L377p Maasbracht)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31760 |
spanzaag |
grote zeeg:
grōǝtǝ zē̜x (L377p Maasbracht)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
spertele (L377p Maasbracht)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33904 |
spat |
spat:
spat (L377p Maasbracht)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spatader:
spatoar (L377p Maasbracht)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spatten:
spatte (L377p Maasbracht)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
spik klaasje (L377p Maasbracht)
|
speculaas [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25650 |
speculaasplank |
speculaasprent:
spekylāsprent (L377p Maasbracht)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spi:ə (L377p Maasbracht),
spieje (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L377p Maasbracht)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|