e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbracht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterige kost slobber: slòbber (Maasbracht) slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] III-2-3
waterketel, moor moor: moör (Maasbracht) waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1
waterlossing greppels: greppels (mv.) (Maasbracht) Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22] II-4
waterput put: pøt (Maasbracht, ... ), pøͅt (Maasbracht), welput: welput (Maasbracht), wɛlpøt (Maasbracht) [DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] [SGV (1914)] I-7
watertor waterkever: water-kaever (Maasbracht) watertor: Hoe noemt u de grote zwarte tor die ónder het wateroppervlak leeft? [N100 (1997)] III-4-2
wbd: afzeggen ongedaan maken: ongedaon make (Maasbracht) ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: in trek een goede prijs krijgen: ich kreeg eine gooie pries! (Maasbracht) Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: kwaadgeld <wieveel gaat daar van af>: wieveùl geitj dao vanaaf? (Maasbracht) kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: staartgeld / minder vragen laten vallen: Opm. betekent: gaat ervan af.  wieveul litse daovan "valle (Maasbracht) verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)] III-3-1
wbd: verkopen voor laten: ich laot ze uch veur zoavêûl (Maasbracht) verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1