21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (L377p Maasbracht),
zōēke (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht),
zūkə (L377p Maasbracht)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L377p Maasbracht)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20518 |
zure haring |
haring:
hīēring (L377p Maasbracht)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
de zaonj brantj mich
zaonj (L377p Maasbracht),
zuur:
t zoer hubbe (L377p Maasbracht),
t zōēr (L377p Maasbracht),
zoer (L377p Maasbracht),
t zoer brandj mich"{het zuur brandt)
zoer (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoermoos (L377p Maasbracht)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zùster (L377p Maasbracht)
|
zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
t zoer hubbe (L377p Maasbracht)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdeeg:
zurdęjx (L377p Maasbracht)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
zuurdeeg:
zoerdeig (L377p Maasbracht)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
kappesmoes:
kappesmoos (L377p Maasbracht),
zuurmoes:
zoermoos (L377p Maasbracht)
|
zuurkool [SGV (1914)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|