33528 |
framboos |
framboos:
mv: -ze
framboaze* (L377p Maasbracht)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
franjeel (L377p Maasbracht),
frānjǝl (L377p Maasbracht)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L377p Maasbracht)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snaatsen (L377p Maasbracht)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
braden:
bròòjen (L377p Maasbracht)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
wórrem (L377p Maasbracht)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
bellenplant:
-
belleplantj (L377p Maasbracht)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L377p Maasbracht)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L377p Maasbracht),
goan (L377p Maasbracht)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
gaar:
gáár (L377p Maasbracht)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|