id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25001 | gat, opening | gat: ei gaat (Maasbracht), lok: ei laok (Maasbracht), loak (Maasbracht), opening: oapening (Maasbracht) | gat (znw enk) [N 26 (1964)] || opening [SGV (1914)] III-4-4 |
25002 | gat, opening (mv) | gater: gater (Maasbracht), tweë gater (Maasbracht) | gaten (mv) [SGV (1914)] || gaten (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-4 |
21316 | gauwdief | gauwdief: gauwdeef (Maasbracht) | gauwdief [SGV (1914)] III-3-1 |
20742 | gebakje | taartje: tèrtje (Maasbracht) | Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20683 | gebakken aardappelen | aardappelen in de pan: èrpele in ne pan (Maasbracht) | In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
30204 | gebint | gebont(e): gǝbǫntj (Maasbracht) | Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9 |
17623 | gebit | gebit: gaaf gebeet (Maasbracht), gebeet (Maasbracht), goot gebeet (Maasbracht) | Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)] III-1-1 |
33879 | geboorteomhulsel van een veulen | haam: hām (Maasbracht) | Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56] I-9 |
18335 | gebreide kous | strikhoos: strikhaos (Maasbracht) | breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18620 | gebreide wollen muts | gestrikte muts: gestrikdje muts (Maasbracht) | vrouwenmuts, zwarte, dikke gebreide ~ [N 25 (1964)] III-1-3 |