33657 |
grenssteen, grenspaal |
paal:
pǭl (L377p Maasbracht)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
18081 |
griep |
griep:
de griep (L377p Maasbracht),
griep (L377p Maasbracht)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
20645 |
griesmeelpudding |
semoule (fr.):
sjemoel (L377p Maasbracht)
|
Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19024 |
grijns |
grijnzen:
grienze (L377p Maasbracht)
|
grijns [grijnst] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18888 |
gril |
kuren:
ook materiaal znd 29, 16
kuuren (L377p Maasbracht)
|
kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17541 |
groeien |
groeien:
grø̄i̯ǝ (L377p Maasbracht)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374]
I-4
|
25246 |
groeizaam weer |
groeizaam (weer):
greujzaam weër (L377p Maasbracht)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24163 |
groene specht |
groene specht:
greun specht (L377p Maasbracht)
|
specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25687 |
groenmout |
gekiemde gerst:
gǝkimdǝ gę̄st (L377p Maasbracht)
|
Graan dat de kieming heeft ondergaan maar dat nog niet gedroogd of geëest is. Voor de lokale uitspraak van {mout} zie men het lemma ''mout''.' [N 35, 18]
II-2
|
20778 |
groente |
potage:
potage = allerlei groenten.
potage (L377p Maasbracht)
|
Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|