20797 |
haring |
haring:
hièring (L377p Maasbracht)
|
haring [SGV (1914)]
III-2-3
|
19648 |
hark |
reek:
Note v.d. invuller: De landbouwerszoon die na een paar jaar (mislukt) uit Amerika terug kwam, wilde zijn vader toch overtuigen dat hij in Amerika andere dingen had meegemaakt, dan de simpele Limburgse boerderij te bieden had. \"Wat is dat ook alwaer voor een ding\"sprak hij wijzend naar een op de deel liggende hooi-hark.... Terwijl zijn vader hem verbaasd aankeek, trapte de zoon op het getande deel van de hark. De steel klapte naar boven en sloeg de jongeman hard tegen zijn voorhoofd.... \"Doe verrèkdje raek...\"was zijn reactie. (Jij verrekte hark).
raek (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u de hark? (rijf, griesel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33310 |
hark, algemeen |
reek:
rē̜k (L377p Maasbracht),
reekje:
rē̜kskǝ (L377p Maasbracht)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
kratsen:
kratsǝ (L377p Maasbracht),
reken:
rē̜kǝ (L377p Maasbracht)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24710 |
hars |
hars:
hars (L377p Maasbracht)
|
hars [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
aert (L377p Maasbracht),
hert (L377p Maasbracht),
hɛrt (L377p Maasbracht)
|
hart [RND], [SGV (1914)] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
herte (L377p Maasbracht)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
21458 |
haten |
haten:
hate (L377p Maasbracht, ...
L377p Maasbracht)
|
haten [SGV (1914)] || Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkest (L377p Maasbracht),
haverkist:
[haver]kest (L377p Maasbracht)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
34285 |
haverkorfje |
kop:
kop (L377p Maasbracht)
|
Korfje uit stro en twijgen gevlochten waarmee men haver voor het paard in afmeet. De inhoud is ongeveer 3 kg. Men bindt het ook wel aan de muil van het paard om te beletten dat het ergens aan vreet, bijvoorbeeld bij het maaien. [N 18, 112]
I-11
|