20525 |
flensje |
koekje:
kukske (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
pips:
pips (L267p Maasbree),
vaal:
vaal (L267p Maasbree),
vaal kiêke (L267p Maasbree)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikfloeje (L267p Maasbree)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
hel:
hél (L267p Maasbree),
helle, een -:
⁄nne helle (L267p Maasbree),
vlot:
flot (L267p Maasbree)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flūūm (L267p Maasbree)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
floestere (L267p Maasbree),
heel stil praten:
hiel stil praote (L267p Maasbree)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flǝwīǝl (L267p Maasbree)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
34307 |
fokbeer |
fokbeer:
fokbīǝr (L267p Maasbree)
|
Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.]
I-12
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
fònkele (L267p Maasbree)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
fooi:
foej (L267p Maasbree),
fooi (L267p Maasbree)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|