e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flensje koekje: kukske (Maasbree, ... ) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
flets pips: pips (Maasbree), vaal: vaal (Maasbree), vaal kiêke (Maasbree) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
flikflooien flikflooien: flikfloeje (Maasbree) flikflooien [SGV (1914)] III-1-4
flink; flinke persoon hel: hél (Maasbree), helle, een -: ⁄nne helle (Maasbree), vlot: flot (Maasbree) flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: flūūm (Maasbree) fluim [SGV (1914)] III-1-2
fluisteren fluisteren: floestere (Maasbree), heel stil praten: hiel stil praote (Maasbree) fluisteren [DC 16 (1948)] III-3-1
fluweel, velours fluweel: flǝwīǝl (Maasbree) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fokbeer fokbeer: fokbīǝr (Maasbree) Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.] I-12
fonkelen, flonkeren fonkelen: fònkele (Maasbree) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
fooi fooi: foej (Maasbree), fooi (Maasbree) de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] III-3-1