e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruiten braden: braoje (Maasbree) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fuchsia bellen: bellen (Maasbree), -  belle (Maasbree), bellenstruikje: belle-struukske (Maasbree) fuchsia [DC 57 (1982)], [DC 60a (1985)] III-2-1
fuik fuik: fōēk (Maasbree) fuik [SGV (1914)] III-3-2
fundament fundering: føndēreŋ (Maasbree) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
gaan gaan: goan (Maasbree) gaan [SGV (1914)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: de wink is gon ligge (Maasbree), gaon ligge (Maasbree) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Maasbree, ... ), zuipgaar: zoëpgaar (Maasbree) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaatjestang gaatjestang: gɛtjǝstaŋ (Maasbree) Een tang waarmee men rijggaten maakt. Zie afb. 27. [N 60, 46b; N 60, 46c] II-10
gaffelreep gaffelreep: gaffelreep (Maasbree) Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46] II-3
gaffelwiel, gaffelrad haspel: haspel (Maasbree) Het met ijzeren of houten haken (gaffels) bezette wiel aan de luias, waarover de gaffelreep loopt. Zie ook afb. 65. [N O, 25n; A 42A, 46; N O, 25l] II-3