19701 |
afwas |
(de) schotelen:
sxotələ (L267p Maasbree)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
āfwasə (L267p Maasbree),
schotelen wassen:
sxotələ wasə (L267p Maasbree),
schotels wassen:
sxōtəls wasə (L267p Maasbree)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] || vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
wasblik:
wasblek (L267p Maasbree)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelwater:
sxotəlwātər (L267p Maasbree),
sxōtəlwātər (L267p Maasbree)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
afzetten:
aafzètte (L267p Maasbree)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus:
agnus (L267p Maasbree)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24648 |
akelei |
akelei:
-
akkelei (L267p Maasbree),
pantoffeltjes:
eigen spellingsysteem
pöntuuffelkes (L267p Maasbree)
|
akelei [DC 60a (1985)] || Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
veld:
vɛlt (L267p Maasbree)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
eigen spellingsysteem
bôtterbloom (L267p Maasbree),
Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)
botterbloom (L267p Maasbree)
|
Akkerboterbloem (ranunculus arvensis 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn me [N 92 (1982)] || boterbloem [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
-
distel (L267p Maasbree),
eigen spellingsysteem
distele (L267p Maasbree),
velddistel:
-
velddistel (L267p Maasbree)
|
akkerdistel [DC 60a (1985)] || Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)] || distel (Carduus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|