19638 |
het licht aandoen |
het licht aanmaken:
⁄t leech aanmake (L267p Maasbree)
|
Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23609 |
het misboek omdragen |
boek omdragen:
book omdrage (L267p Maasbree)
|
Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32282 |
het vat met vuur verwarmen |
stoken:
stǭkǝ (L267p Maasbree)
|
Het vat boven een brandend vuur plaatsen met als doel de duigen te verwarmen waardoor ze soepel en buigzaam worden en de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. In een aantal plaatsen werd het vuur op een rooster of in een kachel aangelegd. De open onderkant van het vat werd vervolgens boven deze vuurhaard geplaatst. Zie ook het volgende lemma. [N E, 28b]
II-12
|
32280 |
het vat met water verwarmen |
koken:
kǭkǝ (L267p Maasbree)
|
Het gehele vat, waarvan de ene helft al voorzien is van sluitbanden, in kokend water plaatsen of het vat met kokend water bestrijken. Op deze wijze worden de duigen aan de onderkant soepel en buigzaam gemaakt zodat de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. Hij gebruikt daarvoor de kuipersvijs en/of de sluitbanden. Het koken van het vat werd vooral gedaan als er dikke duigen moesten worden bewerkt. In Heel (L 328), Kortessem (Q 74) en Maastricht (Q 95) was dit niet gebruikelijk. [N E, 28a]
II-12
|
32273 |
het vat opzetten |
de duigen neveneen zetten:
[de duigen] nē̜vǝnęjn zetǝ (L267p Maasbree)
|
De duigen met behulp van een voorlopige opzetband overeind zetten. De eerste duig die de kuiper plaatst wordt met behulp van een opzetklem vastgezet. Daarna worden de andere duigen binnen de opzetband geplaatst totdat de ring gevuld is. Dan kan de opzetklem verwijderd worden. [N E, 25]
II-12
|
19415 |
het vuur doven |
uit laten gaan:
⁄t veur oet laote gaon (L267p Maasbree)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23801 |
het vuur wijden op paaszaterdag |
vuur wijden:
veurwieje (L267p Maasbree)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L267p Maasbree)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
hoop:
(mv)
hø̜i̯p (L267p Maasbree)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
höp (L267p Maasbree)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|