19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kiëve (L267p Maasbree),
uitschobben:
ōētschōēbe (L267p Maasbree)
|
een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
stuiten:
stuute (L267p Maasbree),
stūūte (L267p Maasbree)
|
iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten gewhren (du.):
laote gewaere (L267p Maasbree),
laote gewéére (L267p Maasbree)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
aanzeggen:
aanzègge (L267p Maasbree),
ter lijk bidden:
ter liëk baeje (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
naaste buren
ter liek baejen (L267p Maasbree)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
Venlo e.o.
iep (L267p Maasbree)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
zich meester maken:
zich mèster maake (L267p Maasbree)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
waren:
ware (L267p Maasbree),
zich waren:
zich ware (L267p Maasbree)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
knommel:
knòmmel (L267p Maasbree),
knômmel (L267p Maasbree)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (L267p Maasbree)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|