18481 |
klompsok |
klompensokje:
klômpezökskes (L267p Maasbree)
|
een leren voetschoeisel om in een klomp te dragen (klompsokken?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
kleuntere (L267p Maasbree),
klôntere (L267p Maasbree)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29812 |
kloostermop |
broodje:
brytjǝ (L267p Maasbree)
|
Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.]
II-8
|
31013 |
klopkei |
klopkei:
klǫpkęj (L267p Maasbree)
|
De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a]
II-10
|
30642 |
klopkwast |
klopkwast:
klǫpkwas (L267p Maasbree)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.]
II-9
|
31012 |
kloppen |
aankloppen:
ānklopǝ (L267p Maasbree),
uitkloppen op het rondhout:
uǝtklǫpǝ op ǝt roŋkhǫwt (L267p Maasbree)
|
Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a]
II-10
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetse (L267p Maasbree)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22659 |
klucht |
blijspel:
blijspel (L267p Maasbree),
klucht:
kluch (L267p Maasbree)
|
Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klūt (L267p Maasbree)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klowwe (L267p Maasbree)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|