e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peetoom peetoom: paet-uuem (Maasbree), peter: paeter (Maasbree, ... ), peter (Maasbree, ... ) de peter [de paat] [N 96D (1989)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] III-2-2
peettante geul: geuel (Maasbree), gäöl (Maasbree, ... ), geuletant: geuelle-tant (Maasbree) de meter [joaën] [N 96D (1989)] || meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
pek pek: pę̄k (Maasbree) De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10
pekdraad pekdraad: pę̄kdrǭt (Maasbree) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
pekpan pekketel: pę̄kkę̄tǝl (Maasbree) De pan, pot, kom of ketel waarin men de pek verwarmt en bewaart. Volgens de informant van L 163a wordt er slaolie bijgevoegd om de pek soepel te maken. [N 60, 197c] II-10
penbalk draagbalk: draagbalk (Maasbree) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
penhamer pinhamer: penhāmǝr (Maasbree) Speciale hamer voor het penwerk. [N 60, 183c] II-10
penis ding: Eufemistisch.  mien dink (Maasbree), loeres: Platter.  leuris (Maasbree), lul: Platter.  lul (Maasbree), piemel: piemel (Maasbree), pik: Platter.  pik (Maasbree), pisje: piske (Maasbree), pissertje: Voor kinderen.  pisserke (Maasbree), zwans: Platter.  zwans (Maasbree) [N 10c (1995)] III-1-1
penitentie penitentie (<lat.): penitentie (Maasbree) Penitentie. [N 96D (1989)] III-3-3
pens pens: pɛns (Maasbree) De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15] I-11