26263 |
vangtouw |
vangtouw:
vangtouw (L267p Maasbree)
|
Het touw aan de vangstok, waarmee men vanaf de grond of de stelling de vang kan bedienen. Zie ook afb. 51.9. [N O, 12q; N O, 12t; A 42A, 85; monogr.]
II-3
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
natuurlijk (L267p Maasbree),
vanzelfsprekend:
vanzellefspraekend (L267p Maasbree)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24518 |
varen (alg.) |
vaan:
-
oͅvanen (L267p Maasbree),
varen:
eigen spellingsysteem
varen (L267p Maasbree)
|
varen [DC 60a (1985)] || Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34297 |
varken |
kuus:
kus (L267p Maasbree),
varken:
vɛrkǝ (L267p Maasbree)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34328 |
varken met een doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrø̜k (L267p Maasbree)
|
[N 76, 19]
I-12
|
34327 |
varken met een te hoge rug |
kromme:
kromǝ (L267p Maasbree)
|
[N 76, 18]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
duits landvarken:
dø̜i̯ts laŋkvɛrkǝ (L267p Maasbree)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
engels varken:
eŋǝls vɛrkǝ (L267p Maasbree),
york:
jǫrk (L267p Maasbree)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
sxø̄tǝleŋ (L267p Maasbree)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
mestvarken:
mēsvɛrǝkǝ (L267p Maasbree)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|