34387 |
wolschaap |
texelaar:
(mv)
tɛksǝlē̜rs (L267p Maasbree)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de wol. [N 77, 1g]
I-12
|
18132 |
wonde |
wonde:
wóng (L267p Maasbree),
wông (L267p Maasbree)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonger (L267p Maasbree)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wôngere doon (L267p Maasbree)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
wonen:
woëne (L267p Maasbree),
wōēne (L267p Maasbree)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woenwage (L267p Maasbree),
woënwage (L267p Maasbree)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woord (L267p Maasbree)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
horzelbeet:
hǫrzǝlbę̄t (L267p Maasbree)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
21014 |
wormstekig |
gepeerd:
WLD
gepeerd (L267p Maasbree),
gepierd:
gepeerd (L267p Maasbree),
WLD
gepeerd (L267p Maasbree),
wormstekig:
Venlo e.o.
wormstekig (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree,
L267p Maasbree)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|