e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zalig zalig: zalig (Maasbree, ... ) zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheid: zaligheid (Maasbree) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zaŋt (Maasbree) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandkorrel, korreltje zand kluitje: kluutje (Maasbree), korreltje: kèùrelke (Maasbree), körrelke zank (Maasbree) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zanglijster, lijster kleine liesber: kleine liesber (Maasbree), lijster: liester (Maasbree) lijster [SGV (1914)] || zanglijster III-4-1
zaniken, zeuren doorzagen: doorzage (Maasbree), zaniken: sanike (Maasbree, ... ), sanikke (Maasbree), zanike (Maasbree), zeuren: zeure (Maasbree), zeveren: zeivere (Maasbree) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)] III-3-1
zavel, lichte klei vlei: ⁄n vlei (Maasbree), zavel: zavel (Maasbree) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedelijk slecht meisje del: del (Maasbree), slet: slet (Maasbree), sloerie: sloerie (Maasbree) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2
zeemlap zeem: zīm (Maasbree), zīəm (Maasbree) zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeep zeep: zeip (Maasbree) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3