20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
maagspij:
maagspeej (L267p Maasbree),
zuur:
zoor (L267p Maasbree),
zoou̯r (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
begijn:
begien (L267p Maasbree),
onze nel:
oz nel (L267p Maasbree),
zuster:
zuster (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree),
neen
zuster (L267p Maasbree)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2, III-3-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwaaie (L267p Maasbree),
zweije (L267p Maasbree),
zwejje (L267p Maasbree)
|
zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34416 |
zwaaier |
zwaaier:
zwęi̯ǝr (L267p Maasbree)
|
Door een gedeeltelijke verlamming van de achterhand maken de dieren een zwaaiende beweging bij het lopen. Het woordype zwaaier duidt op een schaap dat deze ziekte heeft. [N 77, 65]
I-12
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
zwêrt (L267p Maasbree)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19055 |
zwaartillend |
mijmerachtig:
miemerechtig (L267p Maasbree)
|
zwaartillend [SGV (1914)]
III-1-4
|
18160 |
zwachtel |
windel:
wingel (L267p Maasbree)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwaoger (L267p Maasbree)
|
zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17557 |
zwak en mager persoon |
fijne, een -:
ne fiene (L267p Maasbree),
vits:
n wits (L267p Maasbree)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|