e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasbree

Overzicht

Gevonden: 4847
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zure haring rolmops: rolmops (Maasbree, ... ) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zure oprisping maagspij: maagspeej (Maasbree), zuur: zoor (Maasbree), zoou̯r (Maasbree) Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] III-1-2
zuster begijn: begien (Maasbree), onze nel: oz nel (Maasbree), zuster: zuster (Maasbree, ... ), neen  zuster (Maasbree) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2, III-3-3
zwaaien zwaaien: zwaaie (Maasbree), zweije (Maasbree), zwejje (Maasbree) zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] III-1-2
zwaaier zwaaier: zwęi̯ǝr (Maasbree) Door een gedeeltelijke verlamming van de achterhand maken de dieren een zwaaiende beweging bij het lopen. Het woordype zwaaier duidt op een schaap dat deze ziekte heeft. [N 77, 65] I-12
zwaard zwaard: zwêrt (Maasbree) zwaard (wapen) [SGV (1914)] III-3-1
zwaartillend mijmerachtig: miemerechtig (Maasbree) zwaartillend [SGV (1914)] III-1-4
zwachtel windel: wingel (Maasbree) Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)] III-1-2
zwager zwager: zwaoger (Maasbree) zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)] III-2-2
zwak en mager persoon fijne, een -: ne fiene (Maasbree), vits: n wits (Maasbree) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1