21753 |
dienstplicht doen |
in dienst zijn:
in dins zien (L267p Maasbree)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L267p Maasbree)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
dier:
dēēr (L267p Maasbree)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (L267p Maasbree),
batse (L267p Maasbree)
|
dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
koekoekszeiver:
WLD
koekoekzeiver (L267p Maasbree)
|
stijf geworden sap uit steenvruchten (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
stiëf waere (L267p Maasbree)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17611 |
dikke neus |
fopneus:
foepnaas (L267p Maasbree)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deezig (L267p Maasbree),
dinzig (L267p Maasbree),
ik koom tegen deesdeg (L267p Maasbree)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)] || de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || Dinsdag [ik kon ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
vastelavondsdinsdag:
vastelaovesdeezig (L267p Maasbree),
vastelaovesdezig (L267p Maasbree),
vastenavonddinsdag:
vastenavond-deesdig (L267p Maasbree)
|
De naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag]. [N 88 (1982)] || naam voor de dinsdag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
22665 |
dirigent |
dirigent:
dirigent (L267p Maasbree, ...
L267p Maasbree)
|
De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|