21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkieke (L267p Maasbree)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
20528 |
afkoken |
tossen:
tósse (L267p Maasbree),
wellen:
welle (L267p Maasbree)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkoms (L267p Maasbree),
komaf:
komaaf (L267p Maasbree)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30239 |
afkorten |
korten:
kǫrtǝ (L267p Maasbree)
|
Hout, en meer in het bijzonder een boomstam, haaks op de houtvezel in twee stukken zagen. De afgezaagde stukken boomstam hebben bij de kuiper de lengte van een duig, bij de klompenmaker de lengte van een klomp. Zie ook het lemma ɛstuk boomstamɛ en de lemmata ɛbollenɛ bij de vaktaal van de kuiper en ɛbolɛ bij de vaktaal van de klompenmaker. In Venray (L 210) en omgeving werd de houtzager die de boomstam voor onder meer klompenmakers verder in stukken zaagde, houtsnijder (hǭltsnējǝr) genoemd (Venrays woordenboek, pag. 206).' [N E, 6a; N 50, 16a; N 53, 21b; N 53, 22; N 75, 115b; N 97, 44; monogr.]
II-12
|
30715 |
afkrabben |
afschrapen:
āfsxrāpǝ (L267p Maasbree),
kratsen:
kratsǝ (L267p Maasbree)
|
Oude verf met behulp van een krabber verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Verfkrabber'. [N 67, 68c; monogr.]
II-9
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (L267p Maasbree)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30725 |
aflakken |
aflakken:
āflakǝ (L267p Maasbree)
|
De laatste laklaag aanbrengen. [N 67, 73]
II-9
|
31026 |
aflapels |
kromme engelse els:
krom eŋǝlsǝ ɛls (L267p Maasbree)
|
De kromme els waarmee men gaatjes steekt door de rand en de loopzool om deze aan elkaar te naaien. De informant van L 163a vermeldt dat het uiteinde van deze els lepelvormig is. Zie afb. 48. [N 60, 178a; N 60, 178b; N 60, 178c]
II-10
|
31025 |
aflappen |
aflappen:
āflapǝ (L267p Maasbree)
|
Het aan elkaar naaien van de rand of tussenzool en de loopzool. "Op de zool wordt nu een groef gesneden, waarna het "aflappen" een aanvang kan nemen. Met een els wordt een gaatje gemaakt in den rand en in de groef van de zool, de draad wordt erdoor gehaald en dit herhaald, totdat de geheele zool aan den rand, die aan het boventuig vastzit, is vastgenaaid." (Directie, pag. 301). Zie afb. 47. [N 60, 109]
II-10
|
31031 |
aflapsteek |
aflapsteek:
āflapsteǝk (L267p Maasbree)
|
Een steek die men toepast bij het aflappen. [N 60, 112b]
II-10
|