e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
griep griep: grep (Maaseik) Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)] III-1-2
griesmeelpudding semoule (fr.): smūl (Maaseik), Syst. Frings  səmui̯ (Maaseik), səmul (Maaseik) Crème van griesmeel, griesmeelpudding (semoel?) [N 16 (1962)] III-2-3
griffel griffel: de gruffel (Maaseik), ein gruffel (Maaseik), griffel (Maaseik), gruffel (Maaseik, ... ), ’n griffel (Maaseik) De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
grijns grijns: griəns (Maaseik) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijpen naar pakken: pakken (Maaseik, ... ) Naar iets grijpen [ZND 35 (1941)] III-1-2
gril zotte kuur: ook materiaal znd 29, 16  zotte kuren (?) (Maaseik), zotte toeren: ook materiaal znd 29, 16  zotte teuren (Maaseik) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grind kiezel: kizǝl (Maaseik) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
grindweg kiezelweg: keezelwèg (Maaseik), steenweg: steinwèg (Maaseik) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx kiezel: keezel (Maaseik), ps. boven de ‰ staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  kēzele (Maaseik) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groeien groeien: greuje (Maaseik, ... ), greuje(n) (Maaseik), grø̄i̯ǝ (Maaseik), grōi̯ǝ (Maaseik), groter worden: groeëter wieëre (Maaseik), profiteren: geprofeteerd (Maaseik), geprofiteerd (Maaseik, ... ) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)] I-4, III-1-1