e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelsteen: āgəlstēͅjn (Maaseik), hagelstein (Maaseik) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagelx hagel: agel (Maaseik), āgəl (Maaseik), hagel (Maaseik) hagel [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-4
hagen hagen: hāgǝ (Maaseik), āǝgǝ (Maaseik), hegen: ęjǝ (Maaseik) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hagers hagers: hā.gǝrs (Maaseik) De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.] II-8
hak hak: ak (Maaseik), hak (Maaseik, ... ), krabber: krabǝr (Maaseik), krebber: krɛbǝr (Maaseik), krotenhak: krutǝnak (Maaseik), schrabber: šrabǝr (Maaseik) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: den hak (Maaseik), hak (Maaseik, ... ), pollevij: Zwarte handen.  pollevieje (Maaseik) hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || Kent u het woord pollevie? Uitspraak en betekenis. toelichting: wat wordt hiermee bedoeld? [ZND 48 (1954)] III-1-3
hak van het blad van de zeis hak: hak (Maaseik), vars: vars (Maaseik), vīǝ.rs (Maaseik) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
hakbak kapbakje: kābękskǝ (Maaseik), kāpbękskǝ (Maaseik) De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114] II-1
haken crocheteren (<fr.): crochteere (Maaseik), krochteeren (Maaseik), zij kan crochteren (Maaseik), haken: aoke (Maaseik) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Haken. [ZND 01 (1922)] III-1-3
haken en ogen haken en ogen: hø̄k ɛn awgǝ (Maaseik), ø̜̄k ɛn ǫwgǝ (Maaseik) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7