e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoge schoen met elastieken tussenstukken bottinetje: botĕnəkəs (Maaseik) schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)] III-1-3
hoge waterdichte schoen sneeuwschoen: snišōn (Maaseik) schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
hok opbinden binden: bęnjǝ (Maaseik) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holenduif holduif: hōͅldou̯f (Maaseik) holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)] III-4-1
hommel hommel: ook in ZND 01, a-m  ŭməl (Maaseik) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klomp: klômp (Maaseik), klot: klot (Maaseik), kluit: kleut (Maaseik) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: aent (Maaseik), hoend (Maaseik), hoĕnd (Maaseik), o.nt (Maaseik), oent (Maaseik), unt (Maaseik), ŭnt (Maaseik) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondskooi: hontskoͅi̯ (Maaseik), hoͅntskūi̯ (Maaseik), hunskūi̯ (Maaseik) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: honskar (Maaseik) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13
honderd frank stuk van honderd frank: ps. omgespeld volgens Frings.  ə støk fan hondərt (fraŋ) (Maaseik), ə støͅkfanhondərt (fraŋ) (Maaseik) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1