e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: knijpen (Maaseik), knipen (Maaseik), pitsen: pitsen (Maaseik, ... ), pitsse (Maaseik) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knikker knikker: de bedoeling was er zoveel mogelijk van de tegenstrever te veroveren  knikkers (Maaseik), marbel: marbəl (Maaseik), de bedoeling was er zoveel mogelijk van de tegenstrever te veroveren  marbels (Maaseik), marmel: marmel (Maaseik), , /  marmels (Maaseik), Marmels (Maaseik), marmels (Maaseik), marremels (Maaseik), , ik kan het niet ontwaren  marmels (Maaseik), /  marmelen/marmels (Maaseik), Ook marmele: met knikkers spelen.  marmel (Maaseik), Sub meë: kabas (Hasselt) - moï (Diepenbeek) - scheut (Beringen) - scheuit (Bocholt) - mao (Alken) - klits (Spouwen) - huif (Rijkhoven) - sjiethuif (Vlijtingen) - sjietaive (Munsterbilzen) - kassendouw (Nieuwerkerken) - kassendui (Sint-Truiden) - marmel (Maaseik).  marmel (Maaseik) / [SND (2006)] || Knikker. [ZND 01 (1922)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] III-3-2
knikkeren marmelen: marmələ (Maaseik), Sub marmel.  marmele (Maaseik) Met knikkers spelen. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkers laten rollen kavelen: Kavelen, kavelde, heb gekaveld.  kavelen (Maaseik) Zachtjes trullen met bal of knikker zoo als men doet bij t begin van t spel om t kortste bij de brog te geraken en om alzoo mogen te beginnen. III-3-2
knikkertermen hors route (fr.): Geh. Maeseyck. (t Daghet in den Oosten VIII, 35)  oeroet (ûruit) gaan (Maaseik) Bij t spel zijn bal of knikker verder werpen als de brog of schreep. III-3-2
knipbrood geknipt brood: gǝknep brut (Maaseik), gesneden brood: gǝsni-jǝ brut (Maaseik) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen een oogje knippen: ein uigske knippen (Maaseik), n eugske knippe (Maaseik), n uigske knippen (Maaseik), oogjes knippen: uigskes knippen (Maaseik) knipogen [ZND 01 (1922)] || knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knobbelzwaan zwaan: algemeen  zwan (Maaseik) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1
knoeien, morsen, bevuilen begaden: begaaien (Maaseik), bevuilen: bevuilen (Maaseik) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knoflook bol look: eine bol loek (Maaseik), look: loek (Maaseik), look (Maaseik) look [ZND 01 (1922)] I-7