23197 |
bedevaart |
bedevaart:
ein beivaart (L372p Maaseik),
bedeweg:
bêweeg (L372p Maaseik),
’nə bēͅjwîg (L372p Maaseik)
|
Bedevaart. [ZND 01 (1922)] || Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeenen (L372p Maaseik),
eemes bedeenen (L372p Maaseik),
enen bedeenen (L372p Maaseik)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rǫt ē̜i̯ (L372p Maaseik)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrēgə (L372p Maaseik),
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedreege (L372p Maaseik),
bedregen (L372p Maaseik),
bedrêge (L372p Maaseik),
bədrēgə (L372p Maaseik),
betokken:
cf. VD s.v. "betoppen = bedotten, bedriegen
betókke (L372p Maaseik),
verneuken:
vernuuke (L372p Maaseik)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || bedriegen, bedotten || foppen, bedriegen
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achteruit:
axtǝrūt (L372p Maaseik),
stallen:
stɛl (L372p Maaseik),
stalling:
staleŋ (L372p Maaseik),
stallingen:
staleŋǝ (L372p Maaseik),
stelling:
stɛleŋ (L372p Maaseik)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
droef:
ook materiaal znd 23,33
dreuf (L372p Maaseik),
drø̄f (L372p Maaseik),
droevig:
ook materiaal znd 23,33
dreuvig (L372p Maaseik)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
betsprēͅi̯ (L372p Maaseik),
sprei:
sprē̝ͅi̯ (L372p Maaseik)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
26340 |
beek |
beek:
bīǝ.k (L372p Maaseik)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
22837 |
beeld |
beeld:
beeld (L372p Maaseik),
bēlt (L372p Maaseik),
bêld (L372p Maaseik),
ə bēlt (L372p Maaseik)
|
Beeld. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Een beeld. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (L372p Maaseik),
steenkapper:
steiënkepper (L372p Maaseik)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|