e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L372p plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheermes gilletje: Gillette.  zjillètsje (Maaseik), scheermes: sjiermes (Maaseik), scheermesje: sjiermeske (Maaseik), sjieërmeske (Maaseik) Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] III-1-3
schei schei: šē̜i̯ (Maaseik), scheien: šęi̯.ǝ (Maaseik) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheiplank schuif: šyv (Maaseik) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3
schelftakkenbossen, schelfhorden stro: strȳi̯ (Maaseik) Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6
schemeren deemsteren: t diemstert (Maaseik), donker worden: onbekend. Wel: het wordt donker.  twyrdoŋkəl (Maaseik), het schemert me voor de ogen: Nb. = niet in verband met het weer nl. sterretjes zien.  sîmərə vyrdən(dèin)oͅugə (Maaseik) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemering, valavond schemel: schemer.  də šeməl (Maaseik), schemerdonker: sîmərdoŋkər (Maaseik), valavond: valaovend (Maaseik), valawvənt (Maaseik) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel hees: īəs (Maaseik), heesje: īəskə (Maaseik) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3
schenkkan bierkaraf: bērkəraf (Maaseik), bier  bērkaraf (Maaseik), jeneverkaraf: šənēvərkəraf (Maaseik), karaf: karaf (Maaseik, ... ), waterkaraf: wātərkaraf (Maaseik), boven de a van water staat nog een streepje naar links à  watərkəraf (Maaseik), wijnkaraf: wei̯nkaraf (Maaseik), wēi̯nkəraf (Maaseik) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schep schepper: šø̜pǝr (Maaseik) De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.] II-3
schepkist duivelskist: divǝlskest (Maaseik) De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-3