18402 |
scheermes |
gilletje:
Gillette.
zjillètsje (L372p Maaseik),
scheermes:
sjiermes (L372p Maaseik),
scheermesje:
sjiermeske (L372p Maaseik),
sjieërmeske (L372p Maaseik)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
šē̜i̯ (L372p Maaseik),
scheien:
šęi̯.ǝ (L372p Maaseik)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schuif:
šyv (L372p Maaseik)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
stro:
strȳi̯ (L372p Maaseik)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
24897 |
schemeren |
deemsteren:
t diemstert (L372p Maaseik),
donker worden:
onbekend. Wel: het wordt donker.
twyrdoŋkəl (L372p Maaseik),
het schemert me voor de ogen:
Nb. = niet in verband met het weer nl. sterretjes zien.
sîmərə vyrdən(dèin)oͅugə (L372p Maaseik)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
schemel:
schemer.
də šeməl (L372p Maaseik),
schemerdonker:
sîmərdoŋkər (L372p Maaseik),
valavond:
valaovend (L372p Maaseik),
valawvənt (L372p Maaseik)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
hees:
īəs (L372p Maaseik),
heesje:
īəskə (L372p Maaseik)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bērkəraf (L372p Maaseik),
bier
bērkaraf (L372p Maaseik),
jeneverkaraf:
šənēvərkəraf (L372p Maaseik),
karaf:
karaf (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
waterkaraf:
wātərkaraf (L372p Maaseik),
boven de a van water staat nog een streepje naar links à
watərkəraf (L372p Maaseik),
wijnkaraf:
wei̯nkaraf (L372p Maaseik),
wēi̯nkəraf (L372p Maaseik)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26652 |
schep |
schepper:
šø̜pǝr (L372p Maaseik)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|
26654 |
schepkist |
duivelskist:
divǝlskest (L372p Maaseik)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|