26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
dorpel:
dø̜rpǝl (L372p Maaseik)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|
34594 |
slaghout |
slaghout:
slaxhǭu̯t (L372p Maaseik),
slax˱ǭu̯t (L372p Maaseik)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
22825 |
slaghout bij het beugelen |
blet:
Cfr. Mnl. blet.
blèt (L372p Maaseik)
|
Houten handschop bij het beugelspel.
III-3-2
|
34593 |
slagschei |
schei:
šē̜i̯ (L372p Maaseik)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L372p Maaseik),
sleͅk (L372p Maaseik)
|
slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
slèkkənuis (L372p Maaseik)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slāngk (L372p Maaseik)
|
slang [Willems (1885)]
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
brilletje:
brelkə (L372p Maaseik)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17553 |
slank |
slank:
slank (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik),
teer:
teer (L372p Maaseik)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20647 |
slappe koffie |
leer:
lēͅr (L372p Maaseik),
schotelwater:
šūtəl wātər (L372p Maaseik),
Syst. Frings
šutəlwātər (L372p Maaseik)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|