17859 |
tollen |
popperellen:
pôpperelle (L372p Maaseik),
snel draaien:
snel drejje (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, tollen, kokkerellen, (rond)draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomatə (L372p Maaseik),
təmat (L372p Maaseik)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19583 |
tondel |
plimpen:
plømpə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22658 |
toneelspel |
komedie:
kemeedi-j (L372p Maaseik)
|
een voorstelling door een toneelgroep [spel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laote zeen (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
loate zeen (L372p Maaseik)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
tuŋ (L372p Maaseik),
z`n toeng is aangelaaie (L372p Maaseik)
|
tong [N 10b (1961)] || Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tòng (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Tong van de schoen. Een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34588 |
toot |
staart:
start (L372p Maaseik
[(mv stęrt)]
),
stoppen:
stupǝ (L372p Maaseik),
tompen:
tømpǝ (L372p Maaseik)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
tūrəvalk (L372p Maaseik),
valk:
vālk (L372p Maaseik)
|
valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
lachduif:
lachdouf (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
tortel:
toͅrtəl (L372p Maaseik),
tortelduif:
toͅrtəldou̯f (L372p Maaseik),
ən toͅrtəldu.f (L372p Maaseik)
|
Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif || Tortelduif.
III-3-2, III-4-1
|