22860 |
weddenschap |
wedding:
en waĕdding (L372p Maaseik)
|
Wedding. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L372p Maaseik)
|
weduwvrouw
III-2-2
|
25579 |
weegtoestel |
waag:
wǭx (L372p Maaseik)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
illustratie (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
prentjesblad:
prentjisblaad (L372p Maaseik)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer genezen:
weer genezen (L372p Maaseik),
weer gezond:
weer gezûnd (L372p Maaseik)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
19346 |
weerbarstig |
dwars:
dwiêrs (L372p Maaseik),
spoor:
sporren"= zich verzetten, tegenwerken
spór (L372p Maaseik)
|
dwars van karakter || lastig, dwars mens
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bȳrstǝl (L372p Maaseik),
weerborstel:
weͅrby(3)̄rstəl (L372p Maaseik)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weirleecht (L372p Maaseik),
wēͅrlex (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
weerlicht.
wērlēx (L372p Maaseik)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wɛ̄r (L372p Maaseik)
|
weer (znw) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
taai in de muil:
tēi̯ en ǝ mūǝl (L372p Maaseik)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|